Ga direct naar inhoud
Nieuws

Wilde bloemencrisis

11 november 2019 | Natascha Hokke

De zoete geur van fluitenkruid waait je tegemoet. Boterbloemen wiegen mee in de wind. Het gezoem van talloze bijen en hommels klinkt monotoon op de achtergrond. Het had een beschrijving uit een streekroman kunnen zijn. Nog niet zo heel lang geleden kon je deze setting gewoon in de polders beleven. Nu is het een zeldzaamheid geworden en vinden wilde bloemen soms zelfs betere ontkiemingskansen in de stad.

Wilde bloemen in de berm Polderpad

Wilde bloemen hebben zich gedurende miljoenen jaren evolutie tal van technieken eigen gemaakt om te overleven door zich aan te passen aan hun omgeving. Denk aan de welriekende nachtorchis (Platanthera bifolia) die ’s nachts geurt om nachtvlinders aan te trekken, of de pinksterbloem (Cardamine pratensis) die tijdens regenbuien haar blaadjes sluit zodat het stuifmeel droog blijft. De gewone dotterbloem (Caltha palustris) is licht giftig zodat hij niet opgegeten wordt door grazers. Maar hier blijft het niet bij: de meeste wilde bloemen worden bestoven door insecten en tonen zich daarom in de mooiste kleuren om ‘hun bestuivers’ te lokken. In de evolutie zijn veel insectensoorten zelfs specifiek verbonden geraakt aan bepaalde bloemplanten, denk hierbij aan de sint-jacobsvlinder (Tyria jacobaea) en jakobskruiskruid (Jacobaea vulgaris). Doordat de rups van de jakobskruiskruid eet en hierbij gifstoffen opneemt, is de vlinder later oneetbaar voor roofdieren.

Oranjetipje op pinksterbloem

Het oranjetipje zet eitjes af op de pinksterbloem.

Innige betrekkingen

Oprichter van Natuurmonumenten Jac. P. Thijsse (1934) schreef het volgende:

“… dat de betrekkingen tusschen de bloemen en de insecten al bijzonder innig en volledig zijn. Bij velen is dit verband zoo innig, dat de bloem niet zonder insect zou kunnen blijven bestaan, evenmin als het insect zonder de bloemen.”

De ene soort kan niet zonder de ander, maar het gaat nog verder dan dat. Wilde bloemen vormen een belangrijke basis voor de natuur. Ze zijn voor veel dieren belangrijk als bron van voedsel, maar ook als een plek om eitjes te leggen, als ontmoetingsplek of overwinteringsplaats. In alle levensstadia profiteert de vlinder van een wilde bloem; dit begint bij het leggen van eitjes op het blad, waarna de rups die zich voedt met de bladeren totdat hij klaar is om te verpoppen tot vlinder. Ook vogels leven van de zaden van bloemen. Niet voor niets wordt de putter (Carduelis carduelis) in de volksmond ‘distelvink’ genoemd.

Putters op distel

Putters eten de zaden van de distel; daarom wordt de putter ook wel distelvink genoemd.

Wilde bloemen verdwijnen

Ondanks al deze vernuftige overlevingsstrategieën dreigen wilde bloemen uit het landschap te verdwijnen. Uit onderzoek blijkt dat in 30 jaar tijd de biomassa van onze insecten met ruim 75% is afgenomen (Hallmann et al. 2017). Steeds minder bestuivers blijven over. Bijna nergens anders in Europa is het verlies van het aantal soorten wilde planten en dieren zo groot als in Nederland (Compendium voor de Leefomgeving 2014). Anno 2019 zijn we op een punt beland dat de biodiversiteit in de stad hoger is dan in het buitengebied. Met andere woorden: in stedelijk gebied heb je meer soorten planten en dieren die kunnen overleven dan op het platteland. Een voorbeeld hiervan is de muntvlinder. Vroeger kwam deze soort vrijwel overal voor, bijvoorbeeld op het platteland waar de rupsen van de akkermunt aten. Door het verdwijnen van munt uit onze polders en met de trend om kruiden zoals munt in je eigen tuin te zetten, is de muntvlinder nauwelijks meer op het platteland te zien en verplaatst de soort zich nu naar de tuinen in de stad.

Hoe dit heeft kunnen gebeuren? Sinds de jaren vijftig van de vorige eeuw verdween met de Nederlandse kleinschalige landbouw ook de natuur uit het platteland. Met de oorlog nog vers in het geheugen was het credo ‘nooit meer honger’ en dit resulteerde in hogere voedselproductie. Prijzen werden lager, boerenbedrijven groter. De boer moest hard en veel werken om voor de te weinig betalende consument het hoofd boven water te kunnen houden. Dit resulteerde in meer gebruik van gif en kunstmest. Beide funest voor wilde polderbloemen, zoals het moerasviooltje (Viola palustris) dat van een ‘voedselarme’ bodem houdt en uit het polderlandschap verdween, samen met de vlinder die van deze bloem afhankelijk is: de zilveren maan (Boloria selene).

Natuurlijk boeren

Boeren en boswachters boeren op het Rotterdams platteland zoals in de jaren ‘50. Bijzondere planten krijgen weer ruimte.

Meer bloemen, vlinders en vogels

Bemesten voor een voedselrijke bodem klinkt goed, maar eigenlijk profiteert daar alleen een klein aantal snel groeiende plantensoorten van, zoals Engels raaigras (Lolium perenne), rietzwenkgras (Festuca arundiacea), kropaar (Dactylis glomerata) of ridderzuring (Rumex obtusifolius). Traag groeiende wilde bloemen en kruiden houden juist van armere grond. De hoeveelheid voedsel in de bodem is te verminderen door te verschralen: maaien en het maaisel weghalen. Door op het juiste moment en genoeg te maaien en af te voeren, wordt de bodem sneller voedselarmer en kunnen bloeiende kruiden die langzamer groeien weer de overhand krijgen. Het maaien is dus nodig en heeft het grootste effect op het moment dat er veel voedingsstoffen in het gras zitten.

Boswachter Maurice Kruk van Natuurmonumenten: “In natuurgebieden aan de noordrand van Rotterdam is plek voor wilde bloemen. Hier werken de boswachters samen met toekomstgerichte boeren, vrijwilligers en gemeenten aan bescherming van 400 hectare natuur.” Het resultaat is een steeds uitbundiger dieren-, planten- en bloemenleven. Boeren gebruiken geen gif en kunstmest.

“In een drukbevolkte provincie als Zuid- Holland dwarrelt stikstof (een belangrijke plantenvoeding) ‘gratis’ neer op je land, per jaar 40 kilo per hectare. Uitstoot van landbouw, verkeer en industrie zijn hier veroorzaker van”, legt boswachter Maurice Kruk uit.

“Om die voedselrijkdom van de bodem tegen te gaan, zijn boer en boswachter aan het verschralen. Maaien, afvoeren, maaien, afvoeren, maaien… Zo krijgen zeldzame planten meer kans om te bloeien voordat ze verstikt worden door de algemenere soorten die juist van voedselrijke grond houden." De stadsboswachter bij Natuurmonumenten voert dit principe al een aantal jaar uit in de Zuidpolder. Het is een proces dat wel tien tot vijftien jaar in beslag kan nemen. De eerste resultaten zijn nu te zien. Polderbloemen staan hier nu ‘s zomers in bloei. Het is niet alleen schitterend om te zien, maar vlinders, sprinkhanen, hommels en kleine zoogdieren vinden hier ook een plekje. Zo is hier de argusvlinder gezien. Deze vlinder is in het oosten van ons land uitgestorven, maar komt in het westen nog wel voor.

Ook in de stad wordt verschraald door te maaien. Maar alles tegelijk maaien is heel slecht voor insecten, omdat het de bloemen en alle schuilgelegenheden wegneemt. Het is daarom beter om gefaseerd te maaien, zodat altijd een gedeelte van de begroeiing blijft staan. In Rotterdam-Zuid is daarom het mozaïekmaaien ingevoerd, net als in de Zuidpolder en andere natuurgebieden aan de noordrand van Rotterdam. Hierbij worden telkens wisselende vakjes van de berm in mei, juni of september gemaaid. Ook blijft een deel van begroeiing in de winter staan. Zo zijn er het hele jaar door bloemen beschikbaar voor insecten. Bureau Stadsnatuur heeft het effect van dit maaibeheer onderzocht. In de bermen waar mozaïekbeheer toegepast wordt, komen meer vlinders voor dan op andere plekken.

Grutto in wilde bloemen

Natuurmonumenten werkt hard om de oer-Hollandse weidevogels zoals de grutto te beschermen. Dit kan o.a. door bloemen en insecten terug te laten keren in de wei.

Wilde bloemen in de stad

Ondanks dat de bodem van de meeste bermen is opgebouwd uit voedselrijke teelaarde, biedt de stad toch tal van mogelijkheden voor spontane groei van wilde bloemen. In het havengebied van Rotterdam, waar de bodem schraler is, vind je soorten als rolklaver (Lotus corniculatus), sint-janskruid (Hypericum perforatum), knoopkruid (Centaurea jacea), slangenkruid (Echium vulgare) en reigersbek (Erodium cicutarium) en daarbij diverse bloembestuivers zoals wilde bijen, zweefvliegen en vlinders. Vaak maken bijzondere omstandigheden bepaalde plekken in de stad heel geschikt voor bijzondere soorten. Zo worden steenglooiingen langs waterkanten zelden belopen en vind je er een grote variatie tussen nat en droog, zoals in het talud in de Veerhaven en de Rhijnspoorkade aan de Maasboulevard. Zelfs opbstraten waar weinig wordt gelopen kunnen wilde bloemen groeien. Terreinen die (tijdelijk) braak liggen, kunnen een verrassende soortenrijkdom opleveren en vormen een prima startpunt voor natuurgericht beheer. Een mooi voorbeeld hiervan is het eerste Stadsnatuurreservaat van Rotterdam, dat vlak achter Het Natuurhistorisch ligt. Hier is te zien hoe een braakliggend stukje terrein zich, zonder zaaien of planten, heeft ontwikkeld tot een afwisselend leefgebied voor allerlei soorten planten en dieren. Wel zijn er microleefgebiedjes gecreëerd voor verschillende soorten planten en dieren. Zo ligt er een zandberg voor gravende insecten en duinplanten en er staan doorboorde onbewerkte houten palen waar insecten in kunnen nestelen. Naast zachte ooievaarsbek (Geranium molle), smeerwortel (Symphytum officinale) en jakobskruiskruid (Jacobaea vulgaris) vind je hier ook het citroenlieveheersbeestje (Psyllobora vigintiduopunctata), de grasbij (Andrena flavipes) en het icarusblauwtje (Polyommatus icarus).

Opening expositie Wilde Bloemen in Natuurhistorisch Museum

Burgemeester van Delft Marja van Bijsterveldt opent samen met Kees Moeliker, directeur Natuurhistorisch Museum Rotterdam en Anneklaar Wijnants, Provinciaal Ambassadeur Natuurmonumenten de expositie Wilde Bloemen - kleurrijke kwetsbaarheid.

Tentoonstelling nog even te zien!

Tot 17 november heb jij de kans op de expositie 'Wilde Bloemen - kleurrijke kwetsbaarheid' in Natuurhistorisch Museum Rotterdam te zien. De tentoonstelling maakt duidelijk welke waarde wilde bloemen hebben, op welke plekken nog steeds bloemenzeeën verrijzen en hoe we weer bloemen kunnen laten bloeien waar ze verdwenen zijn. “Juist buiten de natuurgebieden valt enorm veel winst te behalen. Bijvoorbeeld door een tegel uit de tuin te halen en wilde bloemenzaden in te zaaien”, aldus stadsboswachter Maurice Kruk. Maar ook door wat er groeit te laten staan en er aandacht aan te geven.

“Wat we voor een bloemrijke stad nodig hebben is in de eerste plaats een grotere tolerantie voor spontane begroeiing”, vult stadsbotanicus Remko Andeweg aan.

Echte planten uit het museumherbarium laten in de expositie zien welke bloemenpracht er ooit was. Verhalen van boswachters van Natuurmonumenten en stadsecologen van het museum illustreren hoe wilde bloemen weer een vast onderdeel kunnen worden van het landschap in en om Rotterdam. Met nuttige tips voor het verantwoord opfleuren van je eigen omgeving. ‘Wilde Bloemen’ is een kleurrijke expositie die schreeuwt om actie: zet Nederland weer in bloei!

Dit artikel verscheen in Straatgras - oktober 2019, het magazine van Natuurhistorisch Museum Rotterdam en Bureau Stadsnatuur.

Natascha Hokke
Natascha Hokke

Boswachter