Verborgen verleden van het woud
Echte wilde bomen zijn er nauwelijks meer in ons land. Hier en daar zijn nog kleine groepjes te vinden met bomen en struiken waarvan de stamboom teruggaat naar de laatste ijstijd. Niet ver van Apeldoorn planten we ze weer aan. Daarmee brengen we de enorme diversiteit van het voormalige Beekbergerwoud weer tot leven. Lees en luister naar het verhaal over de opbloei van een verdwenen woud.
We staan aan de rand van het Beekbergerwoud. Historische grond. Hier, in een laagte net onder Apeldoorn, stond het laatste oerbos van ons land. Nou ja, oerbos… Er was eeuwenlang hout uit het bos gehaald, boeren dreven er ’s zomers hun koeien in en kolenbranders maakten er houtskool. Het bos was dus wel in gebruik, maar wist eeuwenlang aan grootschalige kap te ontkomen. Daar heeft de plens water waarin het bos het grootste deel van het jaar stond vast bij geholpen.
De betrekkelijke ongereptheid maakte het Beekbergerwoud niettemin bijzonder. Het moerasbos met veel elzen, omringd door enorme heidevelden, kende een grote diversiteit van bomen, struiken, planten en vogels. Plantkundigen trokken er in de negentiende eeuw naartoe om de rijkdom te zien en te beschrijven. J. Wttewaal schreef in 1836: “Het Beekbergerwoud is mij uit een kruidkundig oogpunt om twee redenen als hoogstbelangrijk voorgekomen; in eerste plaats, omdat hetzelve door kruidkundigen nog geheel onbezocht schijnt te zijn, en er evenwel zeer vele, voor ons land althans, zeldzame planten gevonden worden; ten andere, omdat hier de planten nog in haren oorspronkelijken staat aangetroffen worden, daar dit woud, met regt, tot de in ons land schaars geworden aloude bosschen (Urwälder) mag gerekend worden.”
Tijdgenoot Abraham van de Aa noteerde in 1840 in zijn Aardrijkskundig Woordenboek (veertien delen): “Dit bosch is een der merkwaardigste bosschen van ons Vaderland en misschien het eenig natuurwoud, waar nooit in geplant is of wordt. De plantengroei is er zo weelderig als ergens in ons geheele land.”
Vaderlandsche kunst
Het lukt de Groninger Hendrik Jannes Bosker, in opdracht van eigenaar Barend van Spreekens, om het Beekbergerwoud tussen 1869 en 1871 droog te leggen. De bomen werden gerooid en het natte, reliëfrijke bos veranderde in strakke graslanden. Aan het achtduizend jaar oude bos kwam hardhandig een einde.
De bewondering voor het oude woud ijlde nog enige tijd na. Frits van Eeden, vader van de dichter Frederik, schreef in zijn Herinneringen aan de Veluwe uit 1880: “Dit bosch had als monument van de voormalige natuur van ons land niet minder waarde dan oude gebouwen voor de geschiedenis der vaderlandsche kunst.” Er is overigens wel beweerd dat Frits van Eeden hiermee het woord ‘natuurmonument’ in het Nederlands introduceerde en zo Natuurmonumenten haar naam gaf, maar dat klopt niet. Het woord dook al eerder op in onder meer krantenberichten.
Nieuw bos, oude bomen
Ruim een eeuw later krijgt Natuurmonumenten de mogelijkheid om in een deel van het gebied waar het Beekbergerwoud stond, weer een bos te laten groeien. Een erfgenaam van Van Spreekens, die het niet lekker zit dat de naam van de familie verbonden is aan de vernietiging van het ‘laatste oerbos van Nederland’, laat een stuk grond in het gebied na aan de vereniging.
Met geld van de Nationale Postcode Loterij gaan de boswachters met de aanplant van een nieuw bos aan de slag. Daarbij willen ze recht doen aan de historische betekenis van het woud. Als blijkt dat de oorspronkelijke bomen niet spontaan terugkomen, gooien ze het over een andere boeg. Met enkele deskundigen gaan ze speuren in de houtwallen, die na de kap in 1871 waren geplant, naar bomen en struiken uit het oude Beekbergerwoud. Met grote waarschijnlijkheid zijn dat bomen en struiken die misschien wel duizenden jaren op die plek hebben gestaan en dus optimaal zijn aangepast aan de omstandigheden van precies die locatie.
Bomendiversiteit
“Van die bomen en struiken verzamelden we stekken”, vertelt boswachter Ellen ter Stege. “Die zijn vervolgens vermeerderd op een speciale kwekerij van Staatsbosbeheer (Genenbank Bronnen voor Nieuwe Natuur in Roggebotzand, Flevoland). Dat leverde duizenden bomen en struiken op. Die hebben we tussen 2012 en 2014 weer aangeplant. Er staan dus weer veel bosaalbessen, zwarte bessen, Spaanse aken, rode kornoeljes, tweestijlige meidoorns, wilde kardinaalsmutsen, wegedoorns, Gelderse rozen en andere rozensoorten, afkomstig van hun achter-achter-achtergrootouders die er duizenden jaren geleden al groeiden. Die bomen en struiken zijn aangepast aan ons klimaat en ze zijn niet vermengd met bomen van buiten het gebied. Dat is zeldzaam. Deze oorspronkelijke bomendiversiteit komt vrijwel niet meer voor.”
Geleidelijk begint het nieuwe Beekbergerwoud weer op een heus bos te lijken. Het is er weer nat – zij het niet zo nat als anderhalve eeuw geleden. Dat doet vooral de elzen goed. Daartussen houden de andere soorten stand, zoals ze dat in het verleden ook deden. Onder de jonge bomen doen de rozen en meidoorns het goed. Ook bij de broedvogels zie je de eerste aanwijzingen dat hier een bos groeit: het aantal watervogels neemt af, terwijl soorten die zich in bossen thuis voelen, zoals spechten, grasmussen, tuinfluiters en boomkruipers, toenemen. Grote aanwinst is de wespendief, die in de rand van het nieuwe woud is neergestreken.
Wilde bomen zeldzaam
Door de twijfelachtige eer dat het om het laatste oerbos ging, heeft het Beekbergerwoud altijd belangstelling gehad. De aandacht is er nu opnieuw door de herplant met zaden en stekken van de oorspronkelijke bomen en struiken. Bioloog Bert Maes was een van de deskundigen die ze met de boswachters opzocht. “Het was een leuke verrassing dat er nog oorspronkelijke soorten waren in het gebied van het voormalige Beekbergerwoud, en vooral in de directe omgeving ervan. Het oude bos is dan weg, maar je kunt wel de afstammelingen van wat er was, terugbrengen.”
Al dertig jaar kamt Bert het land uit op zoek naar wilde of autochtone bomen en struiken. Het doet denken aan de speld en de hooiberg, want veel is er niet over van onze bomendiversiteit. Van de ruim honderd boom- en struiksoorten die bij de Nederlandse natuur horen, is de helft zeer zeldzaam of staat op het punt uit te sterven. Van het oppervlak waarop in ons land bossen, houtwallen, singels en heggen staan, bestaat minder dan drie procent uit oorspronkelijke wilde vormen, zo heeft Bert berekend.
“De rest – 97 procent dus – staat vol met exoten, bomen die hier van nature niet voorkomen, zoals douglassparren, fijnsparren en lariksen, en met inheemse soorten uit Oost- en Zuid-Europa waar je ze goedkoop kunt aanschaffen. Eiken, beuken, noem maar op, uit die lagelonenlanden zijn met karrevrachten aangeplant.” Het is Berts missie om onze oorspronkelijke wilde bomen en struiken te redden. “Ze horen bij onze natuur die 13.000 jaar geleden, na de laatste ijstijd, is begonnen. De gletsjers smolten en vanuit Afrika en Zuid-Europa kwamen de bomen naar het noorden. Met de bomen kwamen complete ecosystemen mee. We hebben het dus over een evolutie van vele duizenden jaren van bomen en struiken en alle insecten en paddenstoelen die daarbij horen. Tussen die soorten is meer evenwicht en samenhang dan je hebt met de bomen die afkomstig zijn uit andere delen van de wereld. Dat is een enorme investering van de natuur, die is onbetaalbaar.”
Door die samenhang blijkt bijvoorbeeld uit de timing in de samenwerking. Zuidelijke soorten bloeien soms net wat eerder in het voorjaar. Dan kan het zijn dat insecten het bloeimoment missen, waarna er ook voor vogels en andere insecteneters minder te eten is. De perfecte afstemming van wilde bomen, insecten en schimmels kan volgens Bert ook heel nuttig zijn bij de aanpassing aan de klimaatverandering. “Onze wilde bomen hebben het nodige meegemaakt: de warme middeleeuwen, de kleine ijstijd. Ze zijn dus bestand tegen veranderingen in het klimaat. Dat is een extra reden om er heel zuinig op te zijn.” Dat wilde bomen klimaatveranderingen beter verdragen, bleek twee jaar geleden. De extreme droogte had bij wilde eiken geen effect op de groei.
Topstukken van onze natuur
Het zou, zo vindt Bert, vanzelfsprekend moeten zijn om wilde bomen te planten. “Bij wilde planten is het helemaal geen vraag. Je hoort nooit iemand zeggen: de bosanemonen of orchideeën uit andere delen van Europa zijn een stuk goedkoper, laten we die hier aanplanten. Als het Rijksmuseum de Nachtwacht gaat restaureren, wordt ook niet gezegd dat het best met verf van een huisschilder kan omdat dat goedkoper is. Dat is wel wat we met de natuur doen. Wilde bomen en struiken zijn een deel van de topstukken van onze natuur, net zo goed als wilde planten en dieren.”
Heel voorzichtig ziet hij het de goede kant opgaan. Nu bekend is waar nog resten van wilde bomen en struiken staan, kunnen boseigenaren er rekening mee houden. Ook planten ze vaker oorspronkelijke soorten aan, zoals in het Beekbergerwoud – tot nu toe het grootste aanplantproject van wilde bomen – is gebeurd. Na dertig jaar duwen en trekken is Bert dan ook voorzichtig optimistisch: “We weten nu heel veel. Daar komt bij dat de kosten van de aanplant van wilde soorten nauwelijks hoger zijn. Er is nu bovendien voor bomen een groot draagvlak in de samenleving.”
Podcast
Voor onze Puur Natuur-podcast gingen we met boswachter Ellen ter Stege naar het Beekbergerwoud. Ook spraken we bomendeskundige Bert Maes.Je vindt de podcast op Spotify, Soundcloud en in je favoriete podcast-app.
Nieuwsgierig naar het Beekbergerwoud?
Hou er rekening mee dat je een groot deel van het gebied op dit moment niet in kunt, omdat het houten vlonderpad vernieuwd wordt. Meer info
Puur Natuur
Dit verhaal staat in de nieuwste Puur Natuur, het natuurmagazine van Nederland. Wil je ook elk seizoen Puur Natuur in de brievenbus ontvangen? Word dan lid van Natuurmonumenten en helpt ons de natuur te beschermen.