Wild zwijn
De meeste jongen van het wild zwijn worden in maart en april geboren. Het vrouwtje maakt daarvoor een speciale kraamkamer. Lees hier alles over het leven van het wild zwijn.
Hoe herken je een wild zwijn?
- Fors dier, dat van kop tot romp 139 tot 178 cm lang is (vrouwtjes: 132-167 cm) en een schofthoogte heeft van 75 tot 115 cm (vrouwtjes: 60-105 cm).
- Gewicht 60-135 kg (vrouwtjes: 45-128 kg)
- Een grote kop en een dikke nek
- Wroetschijf
Speurneus
Een wild zwijn kan niet goed zien; ze kunnen ons bijvoorbeeld pas zien als we dichtbij zijn of bewegen. Ruiken en voelen kunnen ze als de beste. Dat is ook waarom gedomesticeerde varkens ingezet worden om truffels en drugs op te sporen. De neus zit propvol zenuwcellen: tastzenuwen aan de wroetschijf en geurzenuwen aan de binnenkant. Het deel van de hersenen dat geuren herkent, is groter dan bij veel andere zoogdieren.
Gebit van een alleseter
Het zwijn heeft het gebit van een alleseter, dat kan snijden en fijn malen. De indrukwekkende slagtanden gebruiken zwijnenmannen in onderlinge gevechten tijdens de bronst. Soms vallen daarbij doden, maar meestal blijven de wonden oppervlakkig. Dat is te danken aan een dikke laag kraakbeen op hun borstkassen en platen bindweefsel op hun schouders en flanken.
Krachtige spieren
Mede door de korte nek, hebben kop en lichaam van het zwijn de vorm van een wig. Daarmee kan hij makkelijk en snel door dichte struiken lopen. Overigens is ‘keil’ het Duitse woord voor wig. En volwassen zwijnenmannen worden in ons land keilers genoemd. Werken doet het zwijn met kop en nek; daar zit zijn kracht. De stevige nek- en schouderspieren zorgen samen met de langwerpige kop voor een goede hefboomwerking.
Hoe leeft een wild zwijn?
Voedsel
Wilde zwijnen woelen met hun snuit de bosbodem om, op zoek naar lekkere hapjes zoals wortels, knollen, insectenlarven, muizen en salamanders. Hun voedsel is negentig procent plantaardig. In de herfst doen ze zich te goed aan beukennootjes en eikels. Zo kunnen ze lekker vetgemest de winter in. Na een goed mastjaar (een jaar waarin bomen veel vruchten produceren) worden er meestal veel meer jonge zwijntjes geboren.
Dat ze kunnen wroeten komt door een plaat van kraakbeen in hun neus: de wroetschijf. Die gebruiken ze om voedsel op te graven. Als ze op zoek zijn naar zaden woelen ze niet diep, maar ruiken ze knollen of bodemdieren dan woelen ze een bodem om tot een diepte van wel vijftig centimeter. De oppervlaktes die ze omwoelen, zijn meestal maar een paar vierkante meter, hoewel er ook wel omgewoelde stukken van duizend vierkante meter zijn gemeten. Hun sporen zie je vaak terug langs wandelpaden.
Door al dat gewroet ontstaan poeltjes, die amfibieën gebruiken om zich voort te planten. Elders ontstaan juist kale plekken, waar reptielen zich graag opwarmen in de zon. Bovendien creëren zwijnen door hun gewroet kiembedden voor planten. Tegelijkertijd maken ze het eiken en beuken moeilijk om zich te verjongen. Verder verplaatsen ze nogal wat plantenzaden via hun vacht, maag en uitwerpselen.
Voortplanting
De meeste jongen van het wild zwijn worden in maart en april geboren. Het vrouwtje maakt daarvoor een speciale kraamkamer. Ze graaft een kuil en bekleedt die met bladeren, planten en mos. Om de kraamkamer te beschermen legt ze er takken overheen, die ze aan elkaar plakt met modder en spuug. De frislingen, zoals de jongen ook genoemd worden, blijven de eerste tijd veilig in dit nest.
Na ongeveer 3 weken gaan ze met moeder op pad en leren ze ook zelf eten zoeken. Best kans dat je de gestreepte biggetjes dan tegenkomt in het bos. Bekijk ze rustig van een afstandje. De moeder zal haar kroost beschermen tegen vijanden en mogelijk ook een mens daarvoor aanzien.
Bedreigingen
Het verkeer en de jacht zijn de grootste bedreigingen voor het wilde zwijn. Tot een paar jaar terug had het wilde zwijn geen natuurlijke vijanden. Maar sinds de terugkeer van de wolf, is daar verandering in gekomen. Volwassen zwijnen blijken een lastige prooi voor wolven, zoals in dit filmpje te zien is. Wolven zullen vooral jagen op zwakke dieren en biggen. Zo dragen ze bij aan een gezonde populatie wilde zwijnen.
Waar komt het wild zwijn voor?
Leeft graag in bossen met beuken en eiken, waar ze gemakkelijk voedsel vinden. Door instroom uit onze buurlanden (Duitsland, België) en goede natuurverbindingen, komen wilde zwijnen in steeds meer gebieden in ons land voor. Ze voelen zich thuis in Nederland doordat ze hier voldoende voedsel en beschutting vinden.
Hier kun je wilde zwijnen tegenkomen bij Natuurmonumenten:
De meningen over de terugkeer van het wilde zwijn zijn verdeeld. Natuurmonumenten vindt de aanwezigheid van wilde zwijnen winst voor de natuur, maar ziet ook dat hun aanwezigheid dilemma's met zich mee brengt.
Lees hier ons standpunt